Het onhebbelijke van een nawoord is dat ik het steeds vooraf lees, waardoor mijn lectuur 'gekleurd' wordt; op een voorwoord sla ik daarentegen vaak geen acht, omdat het zich te zeer opdringt nog voor de echte lectuur kan aanvatten. In deze thematische selectie uit duizend-en-meerdere verhalen, vertaald door Jeroen Brouwers, geen van beiden: welkom in Robert Walser's hyper-sensitieve universum. Opnieuw en opnieuw en opnieuw deconstrueert Walser onze verhalen over de liefde en/of het falen daarvan, om zich een weg te banen doorheen zijn eigen perceptieve en lijdende geest, zo lijkt wel - verhalen als een uitweg. Finaal, onder meer, houdt hij ook onszelf een spiegel voor: je leeft niet op die Ene, maar slechts op de hunkering naar die Ene die met je samenvalt. Krijg je dit niet verwerkt, dan moet je op je 55ste stoppen met schrijven, wordt je opgenomen in een sanatorium, waar je op een maagdelijke winterdag een wandeling maakt door de glinsterende sneeuw die het aanhoudende geroezemoes onder je schedelpan en dat van de wereld verstilt, om nooit meer terug te keren, zonder er zelfs in het minste erg in te hebben:
“Ik beef, ik dwaal af. Het leven staat als een reus voor me. Het vel papier vliegt van me weg, het lijkt wel of ik koorts heb. De pen rent voort, ik ben bang. Ik moet de buitenlucht in, zodat ik afkoel en me een beetje neutraler voel, anders smelt ik. Wat ben ik armzalig in de zee van opwinding. Toch ben ik blij, want ik denk, dat alleen de armzalige in staat is om zijn eigen benauwde zelf de rug toe te keren, om op te gaan in iets beters, aan het zwevende, dat ons gelukkig maakt, aan de beweging die niet stokt, aan iets verhevens, dat steeds groeit, aan het dartele algemene, aan het nooit verdwijnende doodgewone, dat ons draagt, tot het ons in vrede mag begraven.” (uit: "Vriendschapsbrief", p. 113)Robert Walser, Liefdesverhalen. Vert. Jeroen Bouwers. Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2007.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten