II.
Het voorgaande schreef ik enkele dagen na een bezoek aan een bijzondere, bijna twintig jaar oudere vriend die, zo dacht en hoopte ik nadien, geveld was door een letterlijk verlammend lichamelijk protest tegen jarenlang geïncasseerde werkdruk. Hij bleek al geruime tijd buiten strijd te zijn, en mijn maag verknoopte zich toen ik hem die avond weer zag: zichtbaar vermagerd en, onder het torsen van een niet-aflatende vermoeidheid, geregeld steun zoekend aan een stoel of in het ijle, hoewel hij dit met een combinatie van een aandoenlijke anachronistische mannelijke trots en een oprecht gedreven plichtsbesef nog stijfkoppig trachtte te verbergen. We schikten ons rond de gesloten haard die hem die dagen vroegtijdig verwarming moest bieden, en we begonnen te praten, zoals wij dat altijd hebben gedaan en hopelijk hierna nog vaak zullen doen. Het gesprek had iets bepalend, niet minder leerrijk en diepzinnig dan zoals gebruikelijk aan de keukentafel, of in de auto op weg naar en van een concert, of op de zolder tussen de gitaren, maar wel alsof we simultaan op elkaar hadden gewacht om melding te maken en aanmoedigende bevestiging te krijgen van die ene kleine, tijdelijke zekerheid die we recent in ons eindeloze individuele zoeken hadden aangetroffen.
We spraken onder meer ook over het belang van boeken en literatuur, waarbij ik uitbracht dat zelfs Robinson Crusoe boeken ter beschikking had om het hoofd te bieden aan het, zo weet ik nu, door Daniel Defoe berekende onheil dat hem had getroffen. Mijn vriend antwoordde aanvankelijk wat verward - niet verontrustend, maar redenerend doorheen het praten en het verontschuldigen om de onzekerheden, in die mooie, logisch en syntactisch volmaakt geordende volzinnen waar ik hem zo stiekem om kan benijden -, hij liep wat verloren in zijn bevindingen en zijn aanvoelen van het belang van muziek, maar herstelde zich met een kleine, maar treffende, epifanische (*) anekdote. Ooit kwam hij in gesprek met een eenvoudige allochtone vrouw - het raakt me diep dat ik haar herkomst vergeten ben - die snel moest verzuchten, alsof het haar, zo beeld ik mij in, reeds tergend lang wilde ontsnappen, dat ze hier in België vooral haar eigen taal miste, haar moedertaal, waarmee ze zich zou kunnen oriënteren, die haar zou helpen de dingen te benoemen en haar wereld verder vorm te geven. Hiermee besefte ik plots, als van een licht geslagen, dat de vraag "Als je één ding mag kiezen, welk boek neem je dan mee naar een onbewoond eiland?" volstrekt irrelevant is geworden en, onbewust, dat besef ik wel, veel blootlegt van ons zelfgenoegzame comfort. Want het zijn pas zij, of de meesten onder hen, die, als hun bootje het niet begeeft, hier tegen beter weten in stranden, die werkelijk op een eiland verzeild geraken, ook al zijn onze landen vol van leven, taal en cultuur. Wij daarentegen zijn overal bereikbaar, niets is voor ons nog volstrekt onbewoond.
_______________
(*) Epifanie: een plotse, verwarrende openbaring (wat een mooi woord!)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten