Het is bijna 300 jaar geleden dat Robinson Crusoe van Daniel Defoe (1660-1731) voor het eerst verscheen, in 1719. Als jongen had ik geen enkele boodschap aan het verhaal, noch - en misschien om die reden - aan de bewerkingen tot avonturenroman waartoe het boek al sinds lang herleid was. Hoogstens heb ik de tv-serie gevolgd die in 1980 werd uitgezonden door de BRT, nu VRT, met Nolle Versyp in de hoofdrol. En nu ik mijn kijkervaring toen oproep, dan stuit ik op ongemak, op een vage plaatsvervangende schaamte om de machtsrelatie tussen Robinson en Vrijdag, tussen meester en leerling-knecht, die de scenaristen voor mij tevergeefs pedagogisch verantwoord en met humor trachtten te verdoezelen. Ik moet toegeven dat ik weinig beelden zie; vooral voel ik hoe ik keek, hoe ik me, vanbinnen, kijkend afwendde - verveeld, dat ook -, maar vooral belaagd door een vage, dubbelzinnige grootheid waarvan ik gedwongen was deel uit te maken.
Ter wereld gekomen zijn, houdt meteen in dat je je belazerd voelt, om te beginnen door het leven zelf, dat blijkbaar met jou geen uitstaans heeft zonder de dood. Niet dat dit aanvoelen mijn volle jeugd heeft beheerst, maar ik kon er soms geen kant mee uit, alleen met huilen. Onmacht en onbestemd verdriet bij een enkel beeld: op een middag betrad ik, oververmoeid en begeleid door mijn moeder, onze woonkamer waar de tweeling zat te kijken naar een jeugdfilm met, toen ik mijn blik op het scherm richtte, een scène die altijd als een snapshot voor me stil zal staan: een ganzenhoeder die zijn ganzen, niet alleen met het archetypische, zwiepende twijgje, maar ook met een lijn om hun hals, voor zich uitdrijft.
"Als de geschiedenis van de roman kan worden verteld als de ontwikkeling van de vrije indirecte rede," zo schrijft James Wood, "kan die net zo goed worden verteld als de opkomst van het detail." (James Wood, Hoe fictie werkt. Querido, Amsterdam/Antwerpen, 2012, p. 70) Hij illustreert dit met wat J.M. Coetzee in Elizabeth Costello zegt over Defoe:
Ter wereld gekomen zijn, houdt meteen in dat je je belazerd voelt, om te beginnen door het leven zelf, dat blijkbaar met jou geen uitstaans heeft zonder de dood. Niet dat dit aanvoelen mijn volle jeugd heeft beheerst, maar ik kon er soms geen kant mee uit, alleen met huilen. Onmacht en onbestemd verdriet bij een enkel beeld: op een middag betrad ik, oververmoeid en begeleid door mijn moeder, onze woonkamer waar de tweeling zat te kijken naar een jeugdfilm met, toen ik mijn blik op het scherm richtte, een scène die altijd als een snapshot voor me stil zal staan: een ganzenhoeder die zijn ganzen, niet alleen met het archetypische, zwiepende twijgje, maar ook met een lijn om hun hals, voor zich uitdrijft.
I.
"Als de geschiedenis van de roman kan worden verteld als de ontwikkeling van de vrije indirecte rede," zo schrijft James Wood, "kan die net zo goed worden verteld als de opkomst van het detail." (James Wood, Hoe fictie werkt. Querido, Amsterdam/Antwerpen, 2012, p. 70) Hij illustreert dit met wat J.M. Coetzee in Elizabeth Costello zegt over Defoe:
"Het blauwe pak, het vettige haar zijn details, tekenen van gematigd realisme. Lever de bijzonderheden, sta de betekenis toe hieruit op eigen kracht naar voren te komen. Een methode waarvoor Daniel Defoe pionierswerk verrichtte. Robinson Crusoe, aangespoeld op het strand, kijkt om zich heen voor zijn scheepsmaten. Maar die zijn er niet. 'Ik zag ze nooit daarna, noch een teken van hen,' zegt hij, 'behalve drie hoeden van hen, een pet en twee schoenen die geen paar vormen.' 'Twee schoenen, geen paar'; door geen paar te vormen, zijn de schoenen niet langer schoeisel en worden ze bewijsstukken van de dood, door de schuimende zee van de voeten van de verdrinkende mannen gerukt en op de kust geworpen. Geen grote woorden, geen wanhoop, slechts hoeden en petten en schoenen." (Wood, p. 71-72)
Met onvergelijkbare middelen legt Daniel Defoe met Robinson Crusoe getuigenis af van de ontvoogding van het individu (hier de 'derde stand', de 'burger') en van een eerste confrontatie daarvan met de moderniteit, wat bij Defoe weliswaar nadrukkelijk neerkomt op een affirmatie van de mens als maat der dingen. Overweldigend illustratief is de gedetailleerd lijst van voorwerpen die Robinson in de eerste eilanddagen met behulp van een vlot uit het op de klippen geslagen schip weet te redden voor het helemaal vergaat en waarmee hij zijn bestaan van nul zal opbouwen.
______________
(*) Ik weet volstrekt niet welke positie de romankritiek die Servotte destijds heeft ontwikkeld, bekleedt in de huidige literatuurwetenschap. Zijn verklaring over het succes van Robinson Crusoe beantwoordt wel aan historische maatschappelijke tendensen waarvan ik beter op de hoogte zou moeten zijn. Het is voor mij, op dit ogenblik, tot ik de hand kan leggen op een recenter overzicht, alleszins overtuigend en kraakhelder geschreven - wat overigens ook opgaat voor Hoe fictie werkt van James Wood.
(**) Dit is een samentrekking van:
1) Agnus Ross in het voorwoord bij Defoe, p. 19: "Secondly, however, there is a more speculative economic content, put forward as part of the imaginative exploitation of the theme of 'environment'."
2) Servotte, p. 21: "Er is dus, in Robinson Crusoe, een innerlijke contradictie: de roman zegt iets anders dan wat hij bedoelt te zeggen, hij verheerlijkt de wereldse drijfveren en meent God te verheerlijken, hij brengt een apologie voor wat latere sociologen 'an acquisitive society' zouden noemen, en meent een statische maatschappij te verdedigen."
"Robinson wordt niet beoordeeld in functie van de traditionele prototypes [zoals in de onveranderlijke middeleeuwse allegorische visie], hij is zijn eigen prototype geworden. Zijn succes in het leven is de enige waardemeter geworden, zijn oordeel de enige bron van waarheid. ... In Robinson Crusoe treedt een verteller op die zonder enig aarzelen de inzichten en de waarden van de gemeenschap aanvaardt; toch is hij reeds van de gemeenschap vervreemd in de mate dat hij belang hecht aan zijn persoonlijk herontdekken van haar levensvisie en van haar levenshouding." (Herman Servotte, De verteller in de Engelse roman. Een studie over romantechniek. Uitgeverij Heideland, Hasselt, 1965, p. 24-25, 169) (*)Als een nieuwe manier om de werkelijkheid te benaderen staat Robinson Crusoe mee aan de wieg van de romantraditie. Het grote succes bij het eerste verschijnen wordt mede verklaard door een publiek van lezers dat ontvankelijk was voor deze "praktische verzoening tussen religieuze opvattingen en wereldlijke verlangens." (Servotte, p. 24-25). In een ruimer historisch perspectief is het boek uiteraard wél exemplarisch, namelijk voor de economische geest en logica - the speculative economic content of an acquisitive society (**) - die ons tot op de dag van vandaag beheersen.
"Dit alles toont aan dat Robinson fundamenteel dezelfde is gebleven; hij gelooft dat hij veranderd is, maar hij vergist zich. De drijfkracht voor zijn daden is nog steeds, zoals in het begin van zijn avontuur, de wens om zich op te werken. Zijn waardeoordelen worden nog steeds door succes, geld en bezittingen bepaald. Hij is er echter in geslaagd er zichzelf van te overtuigen dat hij door zijn eenzaam verblijf op het eiland een vroom mens is geworden." (Servotte, p. 18)De ontvankelijke vandaagse lezer die ik probeer te zijn, maar die ongetwijfeld toch behept is met betwijfelbare oordelen achteraf, is desalniettemin onthutst wanneer Robinson, kort nadat het schip in de golven is opgegaan, als een volleerd boekhouder letterlijk de balans opmaakt van de situatie waarin hij verzeild is geraakt.
"... and as my reason began now to master my despondency, I began to comfort my self as well as I could, and to set the good against the evil, that I might have something to distinguish my case from worse, and I stated it very impartially, like debtor and creditor, the comforts I enjoyed against the miseries I suffered, thus:
Daniel Defoe, Robinson Crusoe. Penguin Books, 1976, p. 83-84. |
(*) Ik weet volstrekt niet welke positie de romankritiek die Servotte destijds heeft ontwikkeld, bekleedt in de huidige literatuurwetenschap. Zijn verklaring over het succes van Robinson Crusoe beantwoordt wel aan historische maatschappelijke tendensen waarvan ik beter op de hoogte zou moeten zijn. Het is voor mij, op dit ogenblik, tot ik de hand kan leggen op een recenter overzicht, alleszins overtuigend en kraakhelder geschreven - wat overigens ook opgaat voor Hoe fictie werkt van James Wood.
(**) Dit is een samentrekking van:
1) Agnus Ross in het voorwoord bij Defoe, p. 19: "Secondly, however, there is a more speculative economic content, put forward as part of the imaginative exploitation of the theme of 'environment'."
2) Servotte, p. 21: "Er is dus, in Robinson Crusoe, een innerlijke contradictie: de roman zegt iets anders dan wat hij bedoelt te zeggen, hij verheerlijkt de wereldse drijfveren en meent God te verheerlijken, hij brengt een apologie voor wat latere sociologen 'an acquisitive society' zouden noemen, en meent een statische maatschappij te verdedigen."
Geen opmerkingen:
Een reactie posten