De eerste zin
Plooierijen van geschik van Lucas Hüsgen heeft al enkele jaren een vaste stek in de wachtrij, klimt er niet omhoog, maar tuimelt er ook niet naar beneden, een volhouder dus die zich in de ooghoeken van mijn boekenkast heeft genesteld. Soms grijp ik er al eens naar, laat me opnieuw overtuigen door de lovende woorden op het achterplat - "Een krachttoer die zich kan meten met de hedendaagse wereldliteratuur", "De muzikaalste taal die er in Nederland geschreven wordt"... -, begin wat te lezen, nooit lukraak, maar steeds opnieuw vanaf de eerste zin, die luidt:
"Ach slak die over de varen kruipt, pas neergezakt in jouw bedauwde weiland waag ik te vertellen dat koorden wiegden van een hoge balustrade en bebaarde mannen in kaftans het goud van hun zwaarden bewonderden en toespelingen fluisterden op de met sterren bezaaide hemel boven het veldje met de offergaven, en niets anders overwogen dan de vraag waar de gierpont van de Waal met zijn petten en paardenhoeven, sigaren en balen tarwe de striemende winterstormen boven de Shannon, de kaarsjes die flakkeren op de bruggen over de Spree met de viool van kleine Klaus zal ontmoeten, of de melancholie van iepen als de Maasoever de regimenten van Willem van Heukelom de Jongere rollebollen in de warmte vergunt." (p. 7)
Verrassend toch, die syntaxis! Nu ik de aanhef ook eens rustig heb overgeschreven, reikhals ik naar de volgende zin. Inhoudelijk begrip is voor later, in een goed boek mag je immers nooit vooruit lopen.
Lucas Hüsgen, Plooierijen van geschik. Querido, Amsterdam/Antwerpen, 2007, 673 p.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten