vrijdag 30 november 2018

De mantra die groen lacht


"Per slot van rekening leven we, zijn we jong, hebben we verwachtingen, zouden we weliswaar eeuwig willen bestaan, maar voelen we ons toch gelukkig binnen het begrensde hemelrond dat zich boven de paar decennia van een mensenleven welft, en willen we het liefst niets weten van de nietigheid, de betekenisloosheid van een woord dat we zeggen, van een handeling die we verrichten, van een pijn die we ondergaan."
(Joseph Roth, Zipper en zijn vader. Vert. Wilfred Oranje. Atlas, Amsterdam/Antwerpen, 2011, p. 149) 

zondag 25 november 2018

Thuiskomen

 "Wat op een bepaald ogenblik heeft geklonken, zal nooit meer op dezelfde manier weerklinken. Je kunt geen twee keer in dezelfde rivier stappen, wist Heraclitus al. [...] Dat betekent ook dat muziek als kunst steeds opnieuw uitgevoerd moet worden om te kunnen bestaan. Het heeft iets tragisch: het beste wat gespeeld of gezongen wordt, vervluchtigt in het verstrijken van de tijd en blijft enkel in de herinnering. In haar vergankelijkheid lijkt de muziek op de moraal. [...] De mooiste klanken doven uit en moeten opnieuw gespeeld worden om weer hoorbaar te zijn. De mooiste daden moeten opnieuw gesteld worden, om weer goedheid in de wereld te brengen. Muziek en moraal vergen onze onophoudelijke overgave. Maar tussen muziek en moraal is meer dan een vergelijking mogelijk. [...] Muziek bezit geen toverkracht waardoor we na het spelen of beluisteren omgetoverd worden tot goede mensen. [...] Maar muziek kan wel je begrip van jezelf, de ander en je plaats in de wereld vergroten. [...] Het gevoel thuis te zijn in jezelf en op de plek waar je bent is een cruciaal existentieel én moreel gegeven. [...] Muziek doet ons thuiskomen in ons bestaan."
(Alicja Gescinska, Thuis in muziek. Een oefening in menselijkheid. De Bezige Bij, Amsterdam, 109-113) 

dinsdag 20 november 2018

Cesare Pavese & Bianca Garufi - Het grote vuur (review, °mei 2013)


Het grote vuur is het unieke resultaat van de literaire samenwerking tussen de Italiaanse schrijver Cesare Pavese (1908-1950) en Bianca Garufi (1918-2006), schrijfster, vertaalster, Paveses collega bij de Turijnse uitgeverij Einaudi én diens muze. Beide geliefden vatten het plan op beurtelings een hoofdstuk van de roman te schrijven. Dit proces zette zich via briefwisselingen nog een tijdje verder nadat Garufi, geteisterd door een depressie en niet in staat Paveses dwingende liefde te beantwoorden, Turijn al verlaten had. Het is pas in 1959, negen jaar na Paveses zelfmoord, dat Italo Calvino -vriend, collega-schrijver en op dat ogenblik uitgever bij Einaudi - het manuscript ontdekte in de archieven van de uitgeverij en onmiddellijk besloot het postuum te publiceren. Voor deze eerste vertaling naar het Nederlands bedienden Evalien Rauws en Luc de Rooy zich van een gelijkaardig procedé door elkaar de vertaalde hoofdstukken over en weer toe te sturen.


De roman vertelt vanuit wisselend perspectief de uiterst moeizame liefde tussen Giovanni (door Pavese) en Silvia (door Garufi), die allebei hun geboortedorp hebben ingeruild voor de grote stad waar ze elkaar zullen ontmoeten. Hun relatie is al een tijdje afgesprongen wanneer Silvia van haar stiefvader Dino het bericht ontvangt dat de jongen Giustino op sterven ligt. Hierop vraagt Silvia Giovanni haar te vergezellen naar Maratea, het dorp dat ze tien jaar eerder in dramatische omstandigheden ontvluchtte. In Maratea is echter niets wat het lijkt en ontvouwt zich, doorheen een hardnekkige traditie van ‘eervol’ stilzwijgen, de geschiedenis die Silvia’s jeugd heeft verminkt en elke liefde in haar latere leven, zoals voor Giovanni, onmogelijk maakt. Het raadsel ‘Silvia’ ontsnapt aan de gefrustreerde Giovanni - en met het open einde en alles wat onuitgesproken blijft, ook voor een deel aan de lezer. Het verhaal diept een verdrongen verleden op en toont daarin aan hoe ingrijpend wij als mensen bepaald worden door familie, afkomst, wat er ‘diep in ons bloed zit’, hoe wij dit kunnen vervloeken of proberen te ontvluchten, maar nooit achter ons kunnen laten. De autobiografische inslag als ‘spiegelroman’ of ‘de tweeslachtige roman’ is onmiskenbaar. Maar beide schrijvers - en vertalers! - hebben er een intens en universeel verhaal uit gepuurd dat op zichzelf staat. Afsluiten doet het boek met een essay van Alejandro Zambra. Uitzonderlijk!

(Cesare Pavese & Bianca Garufi, Het grote vuur. Vert. Evalien Rauws & Luc de Rooy. Karaat, Amsterdam, 2012)

maandag 19 november 2018

Op een zonnige bank in het park


"Freud hief zijn handen, bekeek ze even in het zonlicht en liet ze weer in zijn schoot zakken. 
 'Ik geloof niet dat ik je hiermee kan helpen,' zei hij. 'De juiste vrouw vinden is een van de moeilijkste opgaven van onze beschaving. En ieder van ons moet die volkomen alleen tot een goed einde brengen. We komen alleen op de wereld, en we sterven alleen. Maar vergeleken bij de eenzaamheid die we ervaren als we voor het eerst tegenover een mooie vrouw staan, lijken geboorte en dood welhaast maatschappelijke evenementen. In de beslissende dingen zijn we van meet af aan op onszelf aangewezen. We moeten onszelf steeds weer vragen wat we graag willen en welke kant we op willen. Met andere woorden, je moet je eigen hoofd inschakelen. En als dat je geen antwoorden geeft, moet je het je hart vragen!'
'Van mijn hoofd is niet veel te verwachten,' mompelde Franz. 'En mijn hart ligt aan gruzelementen in een huis in de Rotensterngasse.'"
(Robert Seethaler, De Weense sigarenboer. De Bezige Bij, Amsterdam, 2017, p. 142-143)  

zaterdag 17 november 2018

Split Series #6 - Vergeefs groene bladeren

Kant A:

"Heel veel later vond ik onder in een schoendoos vol oude brieven de pasfoto uit Holland Park terug en ik werd getroffen door de argeloosheid van onze gezichten. We boezemden vertrouwen in. En dat was geen verdienste van ons, behalve dan de verdienste die aan alle jonge mensen korte tijd wordt toegekend, als een vage belofte die nooit gehouden zou worden."
(Patrick Modiano, Uit verre vergetelheid. Vert. Edu Borger. Meulenhoff, Amsterdam, 1998, p. 78)

Kant B:

"'Waar denk je aan jongen?' 
'Aan de bladeren die we komende herfst bij elkaar zullen moeten harken, meneer.'
Hij fronste zijn wenkbrauwen. 'Het is net als met leerlingen,' antwoordde hij ernstig. 'De ouderen verdwijnen en er komen weer nieuwe. De nieuwe worden weer oud, enzovoort, enzovoort... Precies als de bladeren van de bomen.'
Ik heb me toen afgevraagd of hij nog enige overblijfselen, oude rapporten of opstellen, van die zich elk jaar vernieuwende bladeren bewaarde."
(Patrick Modiano, Aardige jongens. Querido, Amsterdam/Antwerpen, 2014, p. 134)

woensdag 14 november 2018

New Split Series #5 - Stilte

Kant A:

"'Ergens moet het toch stil zijn...' Het klonk meer vragend dan overtuigd. 'Ergens, in een wild, zuiver landschap, in een lucht die nog niet is vergiftigd door het lawaai van de propaganda, door de leugens van de politiek. Ik droom van oerwouden of van grenzeloze prairies, van steppen of gebergten. Het gebied dat mijn vaderland moet worden is misschien kaal, maar ik verlang er onschuld van, zoals van een vrouw. De grote gave die ik eraan afsmeek is stilte.' 
[...] 'Ik vrees, beste man, dat u overdreven ideeën heeft over de grenzeloze omvang van onze planeet. Hij is klein geworden. De beschaving omspant hem, en de welkome gemakken daarvan brengen overal hun problemen met zich mee. Dat hoef ik u toch niet uit te leggen, beste doctor Deutsch?' 
Zijn stem werd strenger, maar kreeg meteen weer een weemoedig gedempte klank. 'U denkt dat u minder veeleisend bent geworden, maar in werkelijkheid eist u het moeilijkste, kostbaarste, zeldzaamste. Onschuld en stilte, waar vinden we die? Hier toch niet!' besliste de zieke met een spottend medelijdend glimlachje. 'Beste, arme vriend, hier toch niet.'"
(Klaus Mann, De vulkaan. Vert. Ria van Hengel. Amsterdam/Antwerpen, Querido, 2018, p.458-459)

Kant B:

"Ik herinner me hoe hij een paar weken eerder op een paar Loyola-studenten was afgestapt die aan het tafeltje naast het onze zaten te babbelen, die copieus het woord like hadden misbruikt, en die nauwelijks even pauzeerden om adem te halen. Ik was geïrriteerd geraakt door de onophoudelijke leegheid van hun woordenuitwisseling, de idiote frequentie van die likes, en ik kon maar niet stoppen met luisteren juist omdat ik geen idee had waar ze het over hadden. Maar ik verduurde het omdat we hier altijd wel afgeleid werden. Peter echter explodeerde. 'Waarom praten jullie zo veel?' gilde hij vanuit het niets naar hen. 'Jullie praten nu al een uur, en hebben nog altijd niets gezegd. Koppen dicht! Koppen dicht!' De studenten hielden hun mond, doodsbang. Peters uitbarsting, hoe schokkend hij ook geweest moge zijn, was volkomen logisch voor mij - niet alleen treurde hij om het verspillen van de woorden, hij verafschuwde ook de morele gelatenheid waarmee ze verspild werden. Voor hem, in wiens strot de graat van de ontheemding voor altijd was blijven steken, was het verkeerd om over niets te praten indien er een eeuwigdurend tekort aan woorden was voor alle afschuwelijke dingen die in deze wereld plaatsvonden. [...] De studenten konden Peters interne ruimte natuurlijk niet doorgronden. Zo immuun als ze waren voor sprakeloosheid, hadden ze geen toegang tot het onzegbare."
(Aleksandar Hemon, Het boek van mijn levens. Vert. Charles Bors en Mauro Veen. Karaat, Amsterdam, 2015, 209-210)

maandag 12 november 2018

New Split Series #4 - Exil Avenue


Kant A:

"Het beste voelde hij zich nog in het hotel, 39th Street East, tussen Lexington en Park Avenue, dat kennissen hem hadden aanbevolen. Zijn kleine kamer keek uit op de binnenplaats en was tamelijk donker. Toch was het daar rustig, en betrekkelijk koel. Overigens beviel ook de kleine bar van het hotel hem wel, hij kletste graag met de mixer, monsieur Gaston. Afgezien van die charmante, wereldwijze knaap had hij in New York geen vrienden. De aanbevelingsbrieven bleven weer ongebruikt, Abel troostte zich met de gedachte: het is het seizoen niet om bezoeken af te leggen, de meeste mensen zijn waarschijnlijk de stad uit."
(Klaus Mann, De vulkaan. Vert. Ria van Hengel. Querido, Amsterdam/Antwerpen, 2018, p. 374)

 Kant B:

"Het kleine hotel, 39th Street, tussen Lexington en Park Avenue, was haar in Parijs aanbevolen. Haar kamer keek uit op de binnenplaats en was donker, maar best behaaglijk. Ze zat graag beneden in de bar te kletsen met de mixer, monsieur Gaston, een Fransman. De ruimte zag er schoon en vrolijk uit, met grote spiegels achter de bar en meubels die bekleed waren met glanzend rood leer, 'bijna als in Parijs,' zei Marion, en tot haar ergernis betrapte ze zich erop dat ze nog een heel klein beetje verlangen en heimwee had naar wat achter haar lag en nu verleden was, of misschien toekomst."
(Klaus Mann, De vulkaan. Vert. Ria van Hengel. Querido, Amsterdam/Antwerpen, 2018, p. 384)