donderdag 18 december 2014

Ieder vecht zijn kleine oorlog



Van geld, en de talrijke wazige mechanismen die er achter schuilgaan, heb ik weinig verstand, maar wellicht voor minder dan de prijs van een appel en/of een ei heb ik in de plaatselijke kringloopwinkel deze verhalenbundel van Bertolt Brecht (1898-1956) kunnen aanschaffen, een afgevoerd, maar ongeschonden exemplaar uit de openbare boekerij van B., hier niet zo echt heel ver vandaan, zowat tien heemsteden. Hoe het afvoerbeleid van een bibliotheek in zijn werk gaat, weet ik evenmin ― in de fractie van de vondst van een om onduidelijke redenen afgeschreven boek stijgt mij doorheen een flauwe vleug van serendipiteit, steeds ook een, ongetwijfeld vooringenomen, bitterzuur ongenoegen om zoveel spilzucht en ongeletterdheid naar het hoofd ―, een onwetendheid die mij echter allerminst stoort, maar beloftevol opgloeit en sprankelt als een trefzekere aanleiding om mijn tergende schroom tegenover de jonge, uiterst bevallige bibliotheekassistente te laten varen, hopelijk al binnen enkele dagen, wanneer de uitleentermijn die me werd toebedeeld onverbiddelijk verstreken is.

Een bibliotheek is niet langer de boekerij die ooit ter volksverheffing of als paternalistische zoethouder werd opgericht in de ijskoude bijgebouwen van de pastorij, ergens achteraan in de wegkwijnende monumentale tuin, tussen de netelbosjes en het intiemste plekje van de dorpspastoor: de met mos en klimop overwoekerde illusoire grot van Maria. De boekerij is nu een van die wijkplaatsen geworden voor de nostalgische weemoed die in een gesprek of op dit papier al te gauw verschrompelen tot vluchtige en schampere herinneringen, zoals aan het smalle, stijgende en vaak glibberige gekasseide kerkwegeltje dat vanaf de Sint-L.kapel naar de toegang leidde, aan de belachelijk dikke en talrijke gordijnen waarmee men ook tussen de rekken tocht en koude probeerde buiten te houden, aan de irritant gele boekomslagen rond de avonturen van Pinkeltje of aan de geforceerde verhalen, buik en snor van Pietje Puk. Maar ook, dan in stilte, aan de al wat oudere, ongemeen vriendelijke bibliothecaresse met haar dikke brilglazen en nauwelijks te verhullen ziekelijkheid, en met iets van wat ik als kleine jongen meende te kunnen herkennen als een eenzaam geleefd leven, waaraan zij tijdens de beperkte openingstijden toch voor heel even wist te ontsnappen.

Maar goed, Bertolt Brecht dus. Het eerste verhaal uit de bundel, "Balkankrieg", verscheen in 1913 in het het eerste nummer van Die Ernte, het halfmaandelijks tijdschrift van het Realgymnasium in Augsburg waar hij toen school liep. Brecht was pas 14 of 15 jaar, maar met luttele woorden in staat tot een wereldwijze en wrange satire die, met wat we nu weten, bijna leest als het eigentijdse, visionaire commentaar op de oorzaken van de wereldbrand die een jaar later zal uitbreken:
Balkanoorlog
"Een oude zieke man trok door het land. Toen overvielen hem vier jonge kerels en roofden zijn have. ―Bedroefd liep de oude man verder. Maar bij de volgende straathoek zag hij tot zijn verbazing drie van de rovers de vierde overvallen, om hem zijn buit te ontnemen. Deze viel echter bij het gevecht op straat. Verheugd raapte de man zijn eigendom op en haastte zich weg. Maar in de volgende stad werd hij aangehouden en voor de rechter geleid. Daar stonden de vier kerels, nu weer eensgezind, en klaagden hem aan. De rechter besliste evenwel als volgt: De oude man moest zijn laatste bezit aan de vier jongemannen teruggeven. 'Want,' zei de wijze en rechtvaardige rechter, 'anders zouden deze vier kerels misschien tweedracht zaaien in het land.'" (p.5)
Dit verhaal heeft weinig uitstaans met de paragrafen die ik eraan vooraf heb laten gaan, hoewel ik toch ergens de hoop koester dat de oude zieke man ondertussen oud en ziek genoeg was, opdat hij wijselijk kon verzaken aan het leed dat hem werd berokkend. (Maar dat is, anderszins, met wat we nu weten en herdenken, praat na de vaak.)

Bertolt Brecht, In afwachting van zware stormen. Vert. M. en L. Coutinho. Amsterdam: Meulenhoff, 1981 (2de druk). De eerste druk verscheen in 1964 bij de Bezige Bij onder de titel De trofeeën van Lucullus.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten