zaterdag 27 juli 2013

Zicht op Antwerpen met een dichtgevroren Schelde

Over Teju Cole en W.G. Sebald, noodgedwongen...


I.
"Instinctief een baby redden, een zweem van geluk; een tijdje onder Rwandezen verkeren, de overlevenden, een zweem van verdriet; het idee van onze uiteindelijke anonimiteit, weer een zweem van verdriet; seksueel verlangen dat zonder complicaties in vervulling gaat, weer een zweem van geluk, en zo ging het maar door, terwijl de ene gedachte de andere opvolgde. Hoe banaal kwam de menselijke conditie me voor, dat we onderworpen waren aan de voortdurende worsteling om ons innerlijke leefklimaat onder controle te houden, alsof we een wolk waren die eeuwig en altijd in het rond werd geslingerd. Zoals te verwachten viel, nam mijn geest ook nota van dat inzicht en gaf het een plek: een zweem van verdriet." (Teju Cole, Open Stad, De Bezige Bij, 2012, p. 181)

Open Stad is niet meteen te vergelijken met andere romans die ik heb gelezen, tenzij met de geschriften van W.G. Sebald (1944-2001), waaraan ik, als (bescheiden) lezer en klerk in M., een baken heb en had, en waarmee Teju Cole, als schrijver, verwantschap lijkt te vertonen. Sebald heb ik al een geruime tijd geleden in mijn hart gesloten; voorlopig eerder intuïtief, zoals bijvoorbeeld ook, nog langer geleden, het denken van Christian Norberg-Schulz (genius loci), Martin Heidergger’s filosofie van het wonen of de idee van (bouwkundig) erfgoed als een fundamenteel mensenrecht, maar zonder de kansen te (kunnen) benutten ze diepgaander te bestuderen en eigen te maken. Maar nu M. binnen twee weken een afgesloten hoofdstuk zal zijn, dwingt de noodzaak te articuleren wat me daar elf jaar lang heeft gedreven; en misschien zal ook de tot een harde, weerbarstige knot verweven samenhang van mijn onderliggende motieven met de volle gedaante die ik ben, ontrafeld kunnen worden. Ik weet echt niet waar ik aan begin en, in de veronderstelling dat ik het volhoud, waarheen dit mij, via de sprongen en de zijwegen die ik mij moet veroorloven, zal leiden. Op zoek gaan ook, naar antwoorden op de vele vragen die uit de schimmige contouren vloeien van het portret dat ik tot hiertoe slechts in wisselvallige en ongelijktijdige pennentrekken van mijzelf heb kunnen schetsen.

II.

Over Sebald, Cole en hun verwantschap baseer ik me voorlopig op wat anderen hebben geschreven; misschien dat ik na volgehouden lezen en herlezen met mijn eigen stem indrukken en inzichten kan toevoegen. Volgens Stefan Hertmans, in diens verhelderende essay 'Literatuur als restitutie. W.G. Sebald en het geheugen' (Stefan Hertmans, De mobilisatie van Arcadia, De Bezige Bij, 2011, p. 228-237) staat in Sebald’s werken "niet zozeer het zoeken naar het verhaal achter de uiterlijke gebeurtenissen centraal, als wel de constructie van een historisch gebaseerd verhaal door het verbinden van gebeurtenissen en herinneringen" (Hertmans, p. 234-235). Sebald bediende zich hiertoe van "een met toewijding en aandacht beschrijven van elk betekenisvol detail, waardoor juist die ervaring kan oplichten die epifanisch inzicht verschaft in concrete, historisch geworden en door de tijd afgedekte samenhang" (Hertmans, p. 230). Ook Cole’s ogenschijnlijk plot- en structuurloze roman ontwikkelt zich via talloze indrukken, herinneringen, ontmoetingen, gebeurtenissen en historische feiten tot aaneengeregen "proeven van verbanden, vluchtige aanzetten tot een totaalbegrip van mens en wereld" (Jan Pollen, Een boek suggereert een conversatie).

In beider werken neemt het geheugen een belangrijke plaats in. Sebald was volgens Hertmans "geobsedeerd door de dialectiek van vergeten en herinneren, en de vreemde imaginatie die uit deze wisselwerking is ontstaan, vormt de hele magie van zijn indringende oeuvre" (Hertmans, p. 229). Sebald beschouwde echte literatuur niet als een vorm van "beschrijven om het beschrijven, maar van beschrijven om te bewaren, en vandaar ook: te begrijpen, diep te doorvoelen hoe het werkelijk is geweest" (Hertmans, p. 229-230) en dat, in Sebalds woorden, "misschien alleen om ons te helpen begrijpen dat er verbanden zijn die met geen enkele causale logica zijn te doorgronden" (Hertmans, p. 232). Cole: "Daarnaast gaat mijn roman over het geheugen. En als je realistisch over het geheugen wilt schrijven, blijkt dat geen strak laken maar een soort open patroon, een soort kant. Het is onvolmaakt, maar heeft zijn eigen samenhang" (NRC, 22 juni 2012).

Wanneer professor (leermeester?) Saito tegenover Julius, Cole's protagonist, mijmert over oorlog en vergeten, is het niet moeilijk voor te stellen hoe Sebald, die met De natuurlijke historie van de verwoesting een onvergetelijke(!) indruk heeft nagelaten, rondwaart in het met memorabilia afgeladen appartement van de zieke ouderling:
"Maar er kwam een einde aan de oorlog, zoals na verloop van tijd aan alle oorlogen, op zeker moment was de fut er gewoon uit. […] En nu, deze oorlog, dat is een mentaal gevecht voor weer een nieuwe generatie, jouw generatie. Er zijn namen van steden die bij jou een enorme afschuw wekken, omdat je geleerd hebt die namen in verband te brengen met gruweldaden, maar voor de generaties na jou zullen die namen nietszeggend zijn: het duurt niet lang voor zoiets vergeten is." (Open Stad, p. 209-210)
Dit brengt me op het appel dat van beide schrijvers op me uitgaat. Voor Sebald was "het kwaad een aspect van het menselijk vergeten. Mensen vergeten generatie na generatie wat er werd aangericht door hen die hun voorgingen en trekken er dan ook geen lessen uit. Vandaar dat herinneren niet zomaar een willekeurige functie van de geest is. […] Het aan de oppervlakte brengen van [die] epifanische inzichten vormt voor hem het morele gehalte van de literatuur. Vandaar dat schrijven, wil het betekenis hebben voor een samenleving, voor Sebald altijd een vorm van restitutie moet inhouden – recht doen aan hoe het werkelijk is geweest" (Hertmans, p. 230). In Open Stad spreekt Cole zich "ergens expliciet uit, maar je voelt onder elke regel de trage draaibeweging van de geest richting een nieuw levensgevoel. Teju Cole zet een (onderbouwde) stap naar betrokkenheid, engagement en een vrije integratie in een globaal systeem dat zich elke dag, elk uur herdefinieert, bijstuurt, afbreekt en herstelt." (Jan PollenAnders dan Cole/Julius neemt Sebald/diens verteller een duidelijke positie in:
"What ultimately drives Sebald’s narrator is not doubt, but desire: to believe in a shadow world; to find evidence of it in the wondrous impossibilities of the natural world; to tell stories of metamorphosis, and therefore to imagine the indestructibility of soul, being, or spirit. Through these desires, we escape the mourning that we each have equally inherited. Thus, unlike Cole and Lerner, Sebald does choose a position from where his narrator speaks. In grief yet also in wonder, he invites us to observe alongside him. What certainties arise from his observations? The history of our world, for Sebald, is like a thread of a thousand yards woven by silkworm. Our recent past has broken it irrevocably." (Vertigo)
III.

Sebald beschrijven als een moralist zou hem overigens volstrekt oneer aandoen; het is slecht één onderdeel van zijn bevlogen, omvattende en diepgravende melancholische en literair zeer hoogstaande verbeeldingskracht. Al op de eerste bladzijden van Austerlitz, dat een aanvang neemt met een gecondenseerde, maar indringende historische schets van het Centraal-Station van Antwerpen, werpt Sebald onze blik met een enkele penseelstreek op de melancholische ziel en de drijfveren van zijn schrijverschap:
"En zoals hij die eerste avond was geëindigd, zo zette Austerlitz de volgende dag, waarvoor wij hadden afgesproken op het wandelterras aan de Schelde, zijn beschouwingen voort. Hij wees naar het brede water waarin de ochtendzon blonk en vertelde over een schilderij van Lucas van Valckenborch, gemaakt omstreeks het midden van de zestiende eeuw tijdens de zogenaamde Kleine IJstijd, waarop de dichtgevroren Schelde vanaf de overkant is afgebeeld, en daarachter, heel donker, de stad Antwerpen en een strook van het vlakke land dat zich uitstrekt naar de zeekust. Uit de donkere hemel boven de toren van de Onze-Lieve-Vrouwe-kathedraal valt een sneeuwbui, en daarginds op de rivier waarop wij nu zo’n vierhonderd jaar later uitkijken, zei Austerlitz, vermaken de Antwerpenaars zich op het ijs, gewoon volk met aardkleurige kielen aan en witkanten plooikragen om hun hals."
"Op de voorgrond, dicht bij de rechterhand van het schilderij, is een dame ten val gekomen. Ze draagt en kanariegele jurk; de cavalier die zich bezorgd over haar heen buigt een rode, in het vale licht zeer opvallende broek. Als ik nu naar die rivier kijk, zei Austerlitz, en aan dat schilderij met zijn kleine figuurtjes denk, heb ik het gevoel dat het door Lucas van Valckenborch weergegeven ogenblik nooit voorbij is gegaan, dat de kanariegele dame pas zojuist is gevallen of bewusteloos geraakt, dat haar zwartfluwelen muts net pas naast haar hoofd is gerold, dat het kleine ongeluk waaraan de meeste beschouwers ongetwijfeld voorbijzien, telkens opnieuw gebeurt, dat het nooit meer ophoudt en door niets en niemand meer goed te maken valt." (W.G. Sebald, Austerlitz, p. 16-17)

En zo ik pas deze ochtend, op donderdag 18 april, besluiten kon deze passage uit Austerlitz en een fotografische reproductie en een detailopname van het schilderij als illustraties toe te voegen, zo moet ik nu, nu ik er op Wikipedia een korte biografie van de voor mij onbekende schilder op nakijk, tot mijn verbijstering vaststellen dat ‘het kleine ongeluk’ zich opnieuw voltrekt, dat Sebald als een vanuit de tijd vooruit gezonden boodschapper naast me staat, met een minzame en berustende grootvaderlijke arm om mijn door dit kleine toeval en door mijn treurnis bezwaarde schouders: Lucas van Valckenborch (1535-1597) zou wellicht zijn opleiding hebben genoten in M., net zoals ik in M. mijn ogen aan het vak heb toevertrouwd; alleszins staat hij er vermeld in het register van de plaatselijke Sint-Lucasgilde.

Het samenbrengen en bewaren van betekenisvolle ‘details’ en er, melancholisch pendelend tussen verdriet en vreugde, een omgang mee zoeken in het heden en voor de toekomst, dat was hoe ik met mijn hele gedaante en levensgevoel mijn taak in M. nog verder had willen volbrengen...